Isaac Bashevis Singer’s blintzes

Blintzes1 (1 van 1)

Het huis waar ik opgroeide leek van boeken gebouwd te zijn. De keuken, de huiskamer en een studeerkamer, tot de nok toe waren ze gevuld met verhalen, als een vol infuus om de muren rechtop en de stenen in leven te houden. Mijn moeder las tijdens het eten voor uit Hendrik Marsman en Meir Shalev, mijn vader suste me in slaap met de avonturen van Dik Trom. En als ik ’s middags moe was, deed ik een dutje op mijn vader’s schoot, onder de kalmerende werking van het ratelende toetsenbord vlak naast me, waarop mijn vader een vers boek aan het schrijven was.

Het oeuvre van Isaac Bashevis Singer bezette al een plank in onze huiskamer, maar breidde rond mijn tiende uit naar mijn kamer. Nadat Singer dertig jaar voor volwassenen geschreven had, schreef hij, tegen zijn eigen verwachting in, een kinderboek. Zijn redactrice had hem hiervoor jaren achter de vodden gezeten, omdat ze geloofde dat hij het in zich had. Zo verleidde hij met verhalenbundel Zlateh de geit en andere verhalen een nieuwe generatie, samen met de ouders. Zowel kinderen als volwassenen konden nu genieten van de werelden die Singer schiep.

Het waren werelden waar eten een grote rol in speelde. Watertandend deden de verhalen me verlangen naar Chanoeka-avonden met latkes (aardappelpannenkoekjes) en challah, het brood dat in veel van zijn verhalen gegeten wordt. Mijn levenslange nieuwsgierigheid naar het eten dat voorgeschoteld wordt door de literatuur, ontstond toen en daar, door de kinderverhalen van Singer. 

Continue Reading

Toon Tellegen’s honingtaart

Honingtaart - Books & Bourbon

Op een ochtend liep de mier door het bos. Wat is mijn hoofd toch zwaar, dacht hij. Hij moest tijdens het lopen zijn hoofd met zijn rechter voorpoot ondersteunen. Maar daardoor kon hij niet goed lopen.

Onder de wilg bleef hij staan en zuchtte.
Er lag daar een steen. Daar ging hij op zitten. Hij ondersteunde zijn hoofd met zijn beide voorpoten. Wat ís het zwaar, dacht hij.
Ik weet wel hoe dat komt, dacht hij. Dat komt omdat ik alles weet. En dat weegt heel zwaar.

Negen was ik, toen mijn moeder het boek Bijna iedereen kon omvallen voor me kocht. Een gouden stempel op de kaft verraadde dat Toon Tellegen er een Gouden Griffel voor gewonnen had, een jaar ervoor. Als ik toen al zoveel had geschreven en gedocumenteerd als nu, had ik geweten wat ik toen vond van de mier, de eekhoorn, de krekel, olifant en alle andere pratende, denkende en filosoferende dieren in de verhalenbundel. Wat vond ik toen van de zwaarmoedigheid van de schildpad? Vond ik troost in de mol, die in het eerste verhaal opmerkt dat er nou eenmaal dagen zijn ‘dat alles instort. Wat je ook doet.’? Herkende ik me toen al in de mier met het zware hoofd?

Het is maar goed dat ik alles weet, dacht de mier. Want als ik nóg meer zou weten, dan zou ik mijn hoofd helemaal niet meer op kunnen tillen.
Met enige moeite schudde hij zijn hoofd en zag in zijn gedachten al voor zich hoe zijn hoofd door zijn voorpoten zou zakken en met een dreun op de grond zou vallen. Dan, dacht de mier, ben ik verloren.
Het komt natuurlijk, dacht hij, omdat ik zo verschrikkelijk veel denk. Ik denk ook over alles. Over honing, over stoffigheid, over de oceaan, over achterdocht, over regenflarden, over zoet hout, noem maar op. En dat zit nu allemaal in mijn hoofd.

Continue Reading